Omdat sommigen denken dat er zoiets bestaat als een ongelooflijk ingewikkelde ‘dt-regel,’ hier een korte samenvatting van de regels voor het vervoegen van werkwoorden in het Nederlands. Als je deze regels correct toepast, maak je zo goed als geen ‘dt-fouten.’ In tegenstelling tot veel andere bronnen probeer ik de uitleg simpel en duidelijk te houden. Ik zie het nut niet in van het uitsplitsen van allerlei regeltjes in tien schijnbaar verschillende gevallen die in de praktijk toch op hetzelfde neerkomen.
Redelijk wat mensen trekken zich niets aan van de correctheid van geschreven taal, maar veel anderen wel. Teksten vol spelfouten worden vaak ervaren als getuigend van weinig respect voor de lezer vanwege de schrijver, ook al is dat meestal niet de bedoeling en was deze gewoon te lui om even de tekst na te kijken. Als die lezer echter bijvoorbeeld uw mogelijke toekomstige werkgever is, gooit u wel even een mooie kans weg door lui te zijn…
Anders bekeken: als u fouten schrijft, zullen mensen zich daaraan ergeren. Als u foutloos schrijft zal niemand zich daaraan ergeren. Mijn vuistregel is: hoe meer mensen een tekst moeten lezen, hoe correcter hij moet zijn. In een SMS of instant message mag elk woord fout zijn, als het maar verstaanbaar is, maar bij een tweet of een post op een populair forum is herlezen alvorens te versturen een aanrader. In een krantenartikel zijn fouten bijna onvergeeflijk, en in boeken of wetenschappelijke publicaties al helemaal.
Omdat de meeste mensen op deze pagina terechtkomen in de hoop er snel uitleg te vinden over dt-fouten, hier heel kort de nodige regeltjes om geen (of toch zeer weinig) fouten te maken. Ik raad aan om de ganse pagina te lezen maar dit kan u als geheugensteuntje gebruiken:
Een korte uitleg van wat [stam] in deze tekst betekent. Ik ben geen taalspecialist dus de definitie die nu volgt is eerder wat intuïtief, maar volstaat voor deze uitleg.
Als je hieronder [stam] ziet staan moet je dit vervangen door het stuk van het werkwoord dat je overhoudt wanneer je ‘-en’ weglaat op het einde van het werkwoord, en eventueel ook één van de dubbele medeklinkers indien nodig. Bijvoorbeeld:
‘werken’ → ‘werk’ ‘worden’ → ‘word’ ‘hakken’ → ‘hak’ ‘balen’ → ‘baal’
De dubbele medeklinker zoals in het voorlaatste voorbeeld moet dubbel blijven als er na [stam] nog een lettergreep komt. Iets gelijkaardig geldt voor lange klinkers die soms dubbel, soms enkel geschreven moeten worden, zoals in het laatste voorbeeld. Bij werkwoorden waarbij de stam op een ‘v’ of ‘z’ eindigt, verandert deze in een ‘f’ of ‘s’ respectievelijk als er niet direct een klinker na volgt. Hier maakt echter bijna niemand fouten tegen dus ik ga dit niet verder uitleggen.
Dit gaat dus enkel over zinnen in de tegenwoordige tijd: “ik werk, het brandt.” Als hier dus ergens “nooit” staat, betekent dat: “nooit in het geval van de tegenwoordige tijd.”
Nooit een d toevoegen in de tegenwoordige tijd! Een werkwoordsvorm in de tegenwoordige tijd kan enkel op ‘d’ eindigen als de stam van het werkwoord op ‘d’ eindigt! Hier zijn geen uitzonderingen op. Ook als je verkouden bent is het niet nodig dit duidelijk te maken door t's te vervangen door d's “omdad dad dan ook verkouden klinkd” of zo. 😛
Dit gaat over zinnen waarbij het onderwerp (de handelende persoon) vóór het werkwoord komt. Bijvoorbeeld: “ik werk.”
ik [stam] jij [stam]+t hij, u [stam]+t wij [stam]+en jullie [stam]+en zij [stam]+en
Zoals je ziet, niets moeilijks aan. Waar is nu die moeilijke dt-regel? Nergens! Of er nu ‘d, t,’ of ‘dt’ op het einde komt, volgt doodeenvoudig uit bovenstaande regels. Bij ‘ik’ kan dus nooit een ‘t’ staan als de stam niet op een ‘t’ eindigt. Er kan dus ook nooit ‘d’ of ‘dt’ op het einde komen als de stam niet op ‘d’ eindigt. Zoals je ziet is er geen enkele regel die zegt dat je ergens ‘d’ of ‘dt’ moet bijvoegen! En ‘ed’ al helemaal niet, zoals we later nog gaan benadrukken.
Deze regel geldt als het werkwoord eerst komt, bv. in vragen als “werk ik?” of in zinnen als “…, dan werk ik.”
[stam] ik [stam] jij [stam]+t hij, u [stam]+en wij [stam]+en jullie [stam]+en zij
Hier is dus één verschil met het vorige geval: geen ‘t’ bij de jij-vorm. Het is dus “jij wordt” en “word jij.” Hier komt geen zwarte magie aan te pas, het volgt gewoon uit deze regels. Niemand schrijft: “werkt jij,” dus waarom zou je dan wel “wordt jij” mogen schrijven? Niet dus, het is “word jij.” Dit is meteen ook een simpel hulpmiddeltje als je twijfelt: als je niet zeker bent of je ergens een ‘t’ achter moet zetten, vervang dan even het werkwoord door ‘werken,’ of ‘smurfen.’ Dan hoor je direct of er een ‘t’ bij moet.
Hier worden niet veel fouten tegen gemaakt aangezien de werkwoordsvormen hier bijna altijd op ‘e’ of ‘en’ eindigen. Bv. “ik werkte, het brandde.” Dit zorgt ervoor dat je meteen hoort of er een d of t geschreven moet worden. Onthoud dit, want dit zal van pas komen bij de…
Dit gaat dus over zinnen als “ik heb gewerkt, het is verbrand,” en de voltooid verleden tijd “ik had gewerkt.” De moeilijkheid is dus of er een ‘d’ of ‘t’ op het einde van de werkwoordsvorm moet, want je hoort dit niet.
Je kan nu verder lezen hoe het zit met die regel van “'t kofschip” (of “'t fokschaap” voor de liefhebbers), of je kan deze simpele tip onthouden: vervoeg het werkwoord even in de gewone verleden tijd, liefst in het meervoud (bv. met ‘wij’ of ‘zij’). Zoals ik hierboven gezegd heb, hoor je dan direct of er een ‘d’ of ‘t’ moet, want dit is hetzelfde voor de verleden en voltooid tegenwoordige tijd.
Voorbeeld: “het is verkoch…” → “wij verkochten,” je hoort een ‘t’ dus: “het is verkocht.”
Of: “het is gebeur…” → “ze gebeurden,” je hoort een ‘d’ dus: “het is gebeurd.”
Er kan dus nooit ‘dt’ in een voltooid tegenwoordige/verleden tijd staan. Als je in zo'n zin iets met ‘dt’ schrijft is het altijd fout.
Voor wie toch de volledige uitleg of een strikte regel wil: of er een ‘d’ of ‘t’ geschreven moet worden, hangt af van de klank waarop de stam eindigt. De regel is:
Als de stam eindigt op een stemhebbende klank, moet er een ‘d’ volgen omdat die ook stemhebbend is. Als de stam eindigt op een stemloze klank moet er een ‘t’ volgen omdat die ook stemloos is.
Stemloze klanken zijn klanken waarbij je stembanden niet trillen, dus ‘t, k, f, s, ch’ en ‘p.’ Vandaar de regel van “'t kofschip,” wat eigenlijk gewoon een trucje is om deze klanken te onthouden. Deze ‘regel’ is dus niets anders dan een andere formulering van de regel hierboven: er moet een ‘t’ toegevoegd worden als de stam eindigt op ‘k, f, s, ch’ of ‘p.’ Als de stam niet eindigt op een letter uit “tkfschp,” moet er een ‘d’ toegevoegd worden.
Er is één addertje onder het gras bij werkwoorden waar de stam eindigt op een ‘v’ of ‘z,’ bijvoorbeeld ‘beleven’ of ‘frezen.’ Alhoewel er een ‘f’ staat in “ik heb beleefd” en een ‘s’ in “ik heb gefreesd” (d.i. omdat er geen klinker achter volgt), moet er toch een ‘d’ achter en geen ‘t.’ Dit is geen uitzondering. In de infinitief ‘beleven’ en ‘frezen’ staat nl. een stemhebbende ‘v,’ resp. ‘z,’ en het is deze letter die bepaalt dat er een ‘d’ gebruikt moet worden. Maar opnieuw: het trucje met de verleden tijd werkt hier even goed: “ik beleefde, ik freesde.”
Voor bevelen als “zwijg!” is de regel heel simpel: werkwoordsvorm = [stam]. Lang, lang geleden moest je in sommige gevallen ook een ‘t’ achter de stam voegen. Dit is al meer dan 50 jaar geleden, vergeet het dus. Een bevel eindigt dus enkel op ‘t’ als de stam op ‘t’ eindigt. M.a.w. ook nooit ‘dt’ in een bevel. Simpeler kan het niet!
In Vlaanderen schrijven velen graag teksten in de ‘gij’- of ‘ge’-vorm, ook al proberen leraars Nederlands deze vorm uit het taalgebruik te bannen omdat ze eigenlijk archaïsch is. (In theorie zou de ‘gij’-vorm enkel gebruikt mogen worden om God aan te spreken.) Maar omdat deze vorm dikwijls gebruikt wordt in dialect en veel mensen graag een dialect-tintje geven aan hun teksten, gebruiken ze deze vorm toch. Op zich is daar niets mis mee, zolang het maar bij informele teksten blijft. Helaas weten weinig mensen hoe werkwoorden vervoegd moeten worden in dit geval. In de tegenwoordige tijd is de regel simpel: de vervoeging is zoals bij ‘u’ of ‘hij,’ dus er komt altijd een t bij de stam. Bv. “ge wordt, wordt ge.” Onregelmatige werkwoorden krijgen bij het ‘gij/ge’-voornaamwoord dikwijls nog onregelmatigere vormen dan u gewend bent, bv. “gij zijt” en “gij zoudt.”
De verleden tijd is echter andere koek. Hier gelden enkele exotische regels. In het algemeen moet je de verleden tijd voor de ‘u’-persoon nemen en daar nog een extra ‘t’ achter plakken, dus “gij werdt” en “gij speldet” (van het werkwoord ‘spellen’!) Natuurlijk zijn er uitzonderingen zoals “gij kondt.” Als je dit al vies vindt, er is meer. Als de u-vorm eindigt op een korte ‘a,’ gevolgd door een medeklinker die geen d of t is, wordt die korte ‘a’ een lange ‘aa,’ anders blijft hij kort. Bijvoorbeeld: “gij zaagt, gij kwaamt,” maar: “ge badt, gij hadt.” Hier zijn echter tegenstrijdige regels voor te vinden, sommige bronnen beweren dat “gij aat” correct is, terwijl de meerderheid “gij at” vermeldt, wat ook consistent is met voorgenoemde regel (en wat blijkbaar in moderne bijbels gebruikt wordt). De moraal van het verhaal is: probeer deze vormen te mijden, want zelfs correct gespeld klinken ze nog vies.
Heel veel mensen schijnen te geloven dat er voor Engelse werkwoorden een speciale regel geldt die toelaat om toch de hoofdzonde te begaan van het toevoegen van een ‘d.’ Fout! Daarnaast is er ook het fenomeen waarbij men denkt dat er ‘-ed’ toegevoegd moet worden, omdat dat dan vaagweg lijkt op hoe het werkwoord in het Engels vervoegd wordt. Dan krijg je van die misbaksels als: “zij labeled de producten,” waarbij er een Engelse verleden tijd misbruikt wordt als een Nederlandse tegenwoordige tijd, schijnbaar omdat men gewend is om te lezen “she labeled the products,” en dus die ‘labeled’ rechstreeks uit het geheugen plukt van zodra men iets wil neerschrijven dat gelijkaardig klinkt. Fout!
Als je een werkwoord uit een andere taal in het Nederlands wil gebruiken als leenwoord, en je begint je af te vragen hoe dat werkwoord vervoegd wordt in die andere taal, ben je a priori al fout bezig. Beeld je in dat je aan een kind moet uitleggen hoe je aan die mislukte vervoegingen met “-ed” zou geraken. Dit lukt gewoon niet, omdat er geen enkele deftige uitleg voor te verzinnen is.
Het is veel eenvoudiger dan wat velen ervan proberen te maken. Om werkwoorden in het Nederlands te vervoegen heb je enkel en alleen de Nederlandse vervoegingsregels nodig, zelfs al is het woord geleend uit een andere taal.
Voor deze werkwoorden gelden dus simpelweg exact dezelfde regels als voor Nederlandse werkwoorden, dus het is:
De stam van zulke werkwoorden is in bijna alle gevallen gewoon het onveranderde Engelse werkwoord. In dit geval: ‘to label’ → stam = label, ‘to save’ → save. Er komt gewoon zoals altijd een ‘t’ bij in de tweede en derde persoon: ‘labelt, savet.’ Je schrijft toch ook nooit: “hij werked,” maar wel: “hij werkt?”
Ook de vervoeging in de verleden tijd volgt de gewone regels, dus:
Geen Frankenstein-gedrochten van Engelse vervoegingen in Nederlandse zinnen dus. Het is niet omdat het in het Engels “she has labeled” is, dat die vorm correct is in het Nederlands. Daar is het: “gelabeld.” Om Nederlands te spreken en te schrijven, moet je enkel Nederlands kennen. Houd het simpel.
Er is in de verleden en voltooid tegenwoordige tijd wel één complicatie in het geval het Engelse werkwoord op een niet benadrukte of niet uitgesproken klinker eindigt, zoals ‘to save.’ Deze situatie komt niet voor bij klassieke Nederlandse werkwoorden. Alhoewel de stam ‘save’ is, spreek je dit uit als “seev” en hangt de keuze van d of t niet af van de ‘e’ op het einde, maar van de medeklinker er juist vóór. In dit geval is dat een stemhebbende ‘v,’ dus:
Bij ‘to delete’ wordt het:
Voor wie dit er allemaal vies uitzien vindt is er een simpele oplossing: gebruik gewoon de Nederlandse vertaling van het woord: geen leenwoord = geen probleem. 😉
Waarom storen sommige mensen zich aan dt-fouten en andere spelfouten in geschreven tekst, terwijl anderen extra moeite moeten doen om ze te zien? Volgens mij zijn er in dat opzicht twee soorten mensen: de eerste groep interpreteert de tekst rechtstreeks, de tweede zet hem eerst mentaal om in geluid en interpreteert dat geluid. Het voordeel van de eerste methode is dat ze sneller kan zijn door het weglaten van de extra stap, bij de tweede methode hebben fouten minder effect alhoewel er een hoger risico is op misverstanden bij dingen die hetzelfde klinken. Bij de rechtstreekse interpretatie is het detecteren van taalfouten een automatisch neveneffect van het lezen, want elke fout zal de interpretatie verstoren zoals een fout in een computerprogramma. Bij het omzetten naar geluid worden de taalfouten onzichtbaar, zolang de ‘virtueel voorgelezen’ tekst hetzelfde klinkt als wat er bedoeld was.
Nog iets anders: men kan zich afvragen waarom we in de tegenwoordige tijd ook niet de regel van 't kofschip gebruiken en bijvoorbeeld een ‘d’ toevoegen in de derde persoon bij een stam die op een stemhebbende klank eindigt, en een ‘t’ bij een stemloze (tenzij de stam al op die letter eindigt). Dan zou het worden: “het eindigd” en “het vuur brand,” i.p.v. “het eindigt” en “het vuur brandt.” Een vervoeging zou dan nooit meer op ‘dt’ kunnen eindigen. Dit zou consistenter en logischer zijn, maar wegens onbekende redenen is er besloten om altijd een ‘t’ toe te voegen. Dat is natuurlijk heel consistent, maar louter al uit het feit dat ik deze webpagina heb moeten maken, bleek het toch niet de ideale oplossing te zijn.